“Je ziet nu dat de regelgeving geënt is op het individuele bedrijf. Dit betekent dat bij het beoordelen of een akkerbouwer, groenteler, bollenteler of melkveehouder voldoet aan de regels alleen wordt gekeken naar de individuele situatie, ook als beide partijen een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Het effect hiervan is dat agrariërs ervoor zorgen dat alles administratief klopt. Op papier voldoen ze dan, maar staat gewenste samenwerking gericht op vergroening en duurzaamheid in de weg.”
Grondgebonden groei
Vanaf 2016 hebben melkveehouders te maken met de regels vanuit de grondgebonden groei. “Als een melkveehouder zijn veestapel wil uitbreiden, heeft hij meer land nodig om aan deze regels te voldoen. Elke hectare minder op het bedrijf betekent ook dat er minder (fosfaat)ruimte voor dieren is. Terwijl in de praktijk dit land niet altijd allemaal nodig is voor de productie van zijn ruwvoer. We zouden dan liever zien dat deze grond efficiënt kan worden benut door een akkerbouwer of bollenteler. Vanwege vruchtwisselingseisen kunnen zij dit land goed gebruiken. Nu wordt er niet optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare bodemvruchtbaarheid.”
Blijvend grasland
Scholte noemt als voorbeeld de regelgeving rondom blijvend grasland. In 2012 was het aandeel landelijk rond 700.000 hectare en dit mag niet meer dan vijf procent dalen. ‘In blijvend grasland van 10 tot 15 jaar zit veel organische stof, met veel stikstof en fosfaat. Als een akkerbouwer grasland huurt van een melkveehouder, ploegt de akkerbouwer het grasland om, waarbij mineralen vrijkomen die hij kan benutten voor zijn gewas. Maar er komen zelfs zoveel mineralen vrij, dat de akkerbouwer deze niet volledig kan benutten en er mineralen verloren gaan. Het zou beter zijn voor de sectoren als het grasland niet zo lang blijft staan, maar er sprake is van kortdurend grasland van 3 tot 5 jaar. De hoeveelheid mineralen die dan vrijkomen bij het omploegen kan wel volledig worden benut door het akkerbouwgewas.”
Derogatie per gewas
De adviseur van Flynth benoemt ook dat de derogatie-eisen een beperking kunnen zijn voor boeren om samen te werken. “Een van de voorwaarden voor melkveehouders is dat minstens 80 procent van de oppervlakte grond grasland is. Het afstaan van grasland door de melkveehouder aan een akkerbouwer is voor beide partijen gunstig, zowel financieel als voor de vruchtwisseling. De melkveehouder heeft het land vaak niet nodig en de akkerbouwer kan de vruchtbare bodem, vol met organische stof, goed gebruiken. Maar om aan de voorwaarden van derogatie te voldoen, moet de melkveehouder zelf zijn oppervlakte grasland in gebruik hebben en houden, zodat het niet kan worden verhuurd. Gevolg is dat – regionaal beoordeeld – de bodemvruchtbaarheid minder goed op peil blijft. Derogatie-eisen per gewas zouden een oplossing kunnen bieden.”
Herzien wet- en regelgeving
“Met de bevindingen en resultaten uit het project Vruchtbare Kringloop Noord-Holland willen we aan de politiek in Brussel laten zien dat samenwerkingsverbanden helpen bij het verduurzamen van de agrarische sector. De huidige regelgeving is bedoeld om bodemvruchtbaarheid en duurzaamheid te bevorderen, maar de uitwerking blijkt anders te zijn. Bij het herzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en invulling van vergroeningseisen moet onder meer rekening gehouden worden met de mogelijkheid om bedrijven in combinatie met elkaar te toetsen. Naast eisen en voorwaarden aan individuele ondernemers zouden ook aparte eisen en voorwaarden voor samenwerkende ondernemers kunnen bijdragen aan meer samenwerking en betere bodemvruchtbaarheid in een regio als geheel. Dit levert mooie kansen op voor het verder verduurzamen van de agrarische sector.”